Wet- en regelgeving

Wettelijk kader

Het fokken van honden brengt voor fokkers flinke verantwoordelijkheden met zich mee. Iedere hond heeft recht op een leven in goede gezondheid en ook het welzijn van de hond moet goed geregeld zijn. Een hond moet dus een hondwaardig leven kunnen leiden. De wet noemt dit de intrinsieke waarde van het dier. Daarnaast kopen mensen een pupje of een volwassen hond bij een fokker met de verwachting dat ze nog lang kunnen genieten van dit nieuwe gezinslid. Een fokker zorgt er voor dat pups goed gesocialiseerd zijn voordat ze naar hun nieuwe baasjes vertrekken.

Naast deze morele verplichtingen is de Nederlandse wet ook duidelijk over de normen waaraan fokkerij van honden moet voldoen. De belangrijkste wet op dit vlak is de Wet Dieren. Hierin staat onder andere dat er niet gefokt mag worden met honden die beschikken over een bepaalde aandoening die, of een uiterlijk kenmerk dat, de gezondheid of het welzijn van de hond of de nakomelingen van deze hond kan aantasten. Voordat een fokker een nestje fokt moet hij of zij daarom door de dierenarts onderzoek laten verrichten naar de aanwezigheid van schadelijke aandoeningen.

Omdat de wet niet precies duidelijk maakt over welke aandoeningen of uiterlijke kenmerken dit gaat, zijn er regels uitgewerkt in het Besluit houders van dieren. In dit besluit staat in artikel 3.4 onder lid 1: Het is verboden te fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarop het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of de nakomelingen wordt benadeeld.

Lid 2 van dit artikel luidt: In ieder geval wordt bij het fokken zoveel mogelijk voorkomen dat:

  1. ernstige erfelijke afwijkingen en ziekten worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen;
  2. uiterlijke kenmerken worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen die schadelijke gevolgen hebben voor gezondheid of welzijn;
  3. ernstige gedragsafwijkingen worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen;
  4. voortplanting op onnatuurlijke wijze plaats vindt;
  5. het aantal nesten of nakomelingen dat een gezelschapsdier krijgt de gezondheid of het welzijn van dat dier of de nakomelingen benadeelt.

Ook vermeldt dit besluit dat een teef binnen een aaneengesloten periode van twaalf maanden ten hoogste 1 nest krijgt.

Tenslotte zijn een deel van deze normen uitgewerkt in een wetenschappelijk rapport “Fokken met kortsnuitige honden”. (link toevoegen) Op basis van de inhoud van dit rapport heeft de minister besloten dat er niet gefokt mag worden:

- met honden met een te korte snuit;

- met honden met te dichte neusgaten;

- met honden met te ondiepe oogkassen (bolle ogen);

- met honden met een te grote neusrimpel waardoor er haartjes in de ogen kunnen prikken;

- met honden die een aantal in het rapport beschreven afwijkingen aan de ogen hebben.

De minister maakt een uitzondering voor fokkers die, op basis van een goed fokplan, door middel van outcross proberen in een paar generaties deze problemen in het ras uit te lossen.

Het is dus in Nederland verboden om raszuiver te fokken met honden met te korte snuiten zoals Franse Bulldoggen en Mopshonden. De inspectie heeft dit inmiddels ook al door gerichte controles duidelijk gemaakt.